specie
Uiterlijk
- spe·cie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘muntgeld’ voor het eerst aangetroffen in 1621 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | specie | species speciën |
verkleinwoord | specietje | specietjes |
de specie v
- (bouwkunde) mengsel waarmee wordt gewerkt (bij het metselen, stukadoren, pleisteren etc.)
- (waterbeheer) opgebaggerd materiaal
- ▸ Rijkswaterstaat is wel gevraagd in overleg te blijven met Vlaanderen over de bemonstering en de analyse van de specie.[4]
- Het woord specie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "specie" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "specie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ specie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Ernst Jan RozendaalGeen Nederlands bezwaar tegen stort Antwerps baggerspecie in de Schelde (14-12-2021) in: Algemeen Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be