afdwaling
Uiterlijk
- af·dwa·ling
- Naamwoord van handeling van afdwalen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afdwaling | afdwalingen |
verkleinwoord |
de afdwaling v
- (figuurlijk) het niet meer volgen van een logische, doelgerichte handeling maar willekeurig andere zaken behandelen
- De afdwalingen en vele vergezochte metaforen ondermijnen ook de geloofwaardigheid van de twaalfjarige verteller, ‘te oud om in de tandenfee te geloven, maar te jong om niet meer naar haar te verlangen’. [2]
- (figuurlijk) een foute weg ingeslagen zijn
- Zijn vader – om precies te zijn: de vader van de autobiografisch gekleurde verteller in de gedichten – is ouderwets, hardvochtig en allesbehalve geïntegreerd in de Deense samenleving. En zijn ouders bevond hij daarom schuldig aan zijn eigen afdwaling op het criminele pad. [3]
1.
- Het woord afdwaling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afdwaling" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Thomas de Veen 22 maart 2018 Offers verzinnen om de dood te bezweren
- ↑ NRC Thomas de Veen 3 juni 2014 Waarom dit geen normale poëzie van zomaar een dichter is
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be