abrazo
Uiterlijk
- IPA: /aˈβɾaθo/, /aˈβɾaso/
- a·bra·zo
enkelvoud | meervoud |
---|---|
abrazo | abrazos |
abrazo m
vervoeging van |
---|
abrazar |
abrazo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abrazar
vervoeging van |
---|
abrazarse |
abrazo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abrazarse
- abrazo in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española