Lijst van vaktermen in de vestingbouwkunde
Uiterlijk
Deze pagina bevat een alfabetische lijst van de belangrijkste vaktermen uit de vestingbouw, met verklaringen.
Alfabetische lijst
[bewerken | brontekst bewerken] A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z
- Acces
- Toegang tot het achter een inundatie gelegen land in de vorm van een hoog terreingedeelte, dijk, kade, land-, spoor- of waterweg.
- Accespost
- Batterij of fort om een acces af te sluiten. Voorbeelden zijn Fort Spion in Loosdrecht of Fort Asperen.
- Affuit
- Onderstel van een kanon.
- Afsnijding
- Wal ter afsluiting van een bres of verschansing voor de binnenverdediging van een buitenwerk.
- Amorce
- Begin van vestingwerkaanleg. Ook: niche in de muur van een mijngalerij.
- Approche
- Naderingsloopgraaf, meestal zigzagvormig.
- Arsenaal
- Opslagplaats voor wapens in een fort of garnizoensstad.
- Avancée
- Buitenwerk voor de uitgang van een stadspoort.
- Banket of banquette of barbette
- Doorgaande ophoging achter de borstwering van een vestingwal of in een loopgraaf, voor infanterie om over de borstwering te kunnen schieten.
- Barbacane
- Bolwerk als bescherming voor of om een poort, weg of brug. Voorbeelden van intacte barbacanes zijn te vinden in Elburg. Andere voorbeelden zijn de door muren aan de hoofdpoort verbonden voorpoort bij de Amsterdamse Poort in Haarlem en de Noordhavenpoort in Zierikzee.
- Barbette of geschutsbank
- Verhoging voor het opstellen van geschut, zodat het over de borstwering heen kon schieten.
- Bastion
- Vijfhoekige uitbouw in een vestingwal, speciaal ter bestrijding van een dode hoek.
- Bastei (vesting)
- Grote, lage, halfronde toren met geschutsstellingen in een vestingmuur. Ontworpen door Albrecht Dürer, de voorloper van het bastion.
- Batterij
- Groep geschut van hetzelfde kaliber dat als een eenheid vuur geeft, of een plaats waar deze kanonnen worden opgesteld.
- Bedding of batterijhout
- Opstelvlak, meestal van hout, voor geschut om het richten te vergemakkelijken.
- Bedekte weg
- Doorlopende weg om een vesting heen, gedekt door een extra vestingwal of door een glacis.
- Beer
- Dam in een vestinggracht om het zoete water in de vestinggracht te scheiden van zout of sterk stromend water van een grote waterpartij (zee, meer, rivier).
- Bekledingsmuur
- Muur aan de voet van een verdedigingswerk, die het afkalven van de aarden wal voorkwam. Ook kon men hierdoor het talud van de wal steiler maken.
- Berm
- Smalle strook grond aan de voet van het talud of escarp van de hoofdwal, glacis of dam.
- Bestreken hoek
- Punt van een verdedigingswerk (bestrijken = onder vuur nemen).
- Binnenpolygoon
- In het polygonaal stelsel de lijn die loopt door de denkbeeldig naar binnen verlengde courtines. De hoekpunten liggen dus in de keel van de bastions.
- Blinde
- In aarde of hout uitgevoerde dekking tegen rug- of zijvuur.
- Blokhuis
- Oude benaming voor een verdedigingswerk, dat kon variëren van een eenvoudig bouwsel van halve boomstammen tot kasteelachtige bouwwerken.
- Bolwerk
- Vaak ronde uitbouw van een vestingmuur. Hieronder vallen ook rondeel en bastei.
- Bonnet of bonnete
- Verhoging op het bovenvlak van een Borstwering ter bescherming tegen enfileervuur.
- Bonnet-traverse
- Traverse aan de facen van een saillant die door hun ligging beide saillanten dekking geven.
- Borstwering
- Dichte, lage muur tot borsthoogte, ter verdediging van de mensen die zich op de vestingwal bevonden.
- Bres (vesting)
- Opening in de muur of wal van een vesting, gemaakt met behulp van kanonvuur, een mijn of een stormram. Als de bres groot genoeg was konden de belegeraars overgaan tot een bestorming.
- Bruggenhoofd
- Versterkte stelling ter verdediging van een brug, waarvan de rugzijde naar de rivier gekeerd is.
- Bruggeschans
- Zie barbacane.
- Buitenpolygoon
- In het polygonaal stelsel de lijn die loopt door de saillanten van de bastions.
- Buitenwerken
- Alle onderdelen van een vesting die voor de hoofdwal liggen maar nog binnen de bedekte weg/glacis liggen: contregarde, couvre-face, halve maan, hoornwerk, kroonwerk, ravelijn, tenaille.
- Bunker
- Uit het Duits afkomstige benaming voor in beton uitgevoerde kazematten.
- Caponnière
- Plek waar flankerend geschut opgesteld kon worden in een vesting die gebouwd is volgens het polygonaal stelsel.
- Cavalier
- Zie kat.
- Cingelwal
- Buitenste bedekte weg.
- Circumvallatielinie
- Verdedigbare linie rondom een belegerde stad, ter voorkoming van ontzettingspogingen.
- Citadel
- Fort in of bij een stad dat als laatste toevluchtsoord kon dienen voor een in de stad gelegerd garnizoen, maar ook als basis van waaruit een opstandige burgerij kon worden onderdrukt. In Nederland is de Citadel van 's-Hertogenbosch als enige nog min of meer intact.
- Commandement
- Militaire beheersing van een gebied vanwege hogere ligging.
- Contramineren
- Het graven van mijngalerijen als tegenmaatregel tegen vijandelijke naderingsmijnen.
- Contre-approche
- Loopgraaf met een verdedigende functie, gegraven vanuit een vesting richting de approches van de belegeraars.
- Contregarde
- Dekkingswal langs de facen van een bastion, dat niet door de saillant wordt gedekt.
- Contrescarp
- Tegenover de escarp gelegen en soms bekleed talud van een bedekte weg, soms ook het buitentalud van een gracht.
- Contrescarpgalerij
- Zie caponnière.
- Cordon
- Vooruitspringende, meestal halfronde, natuurstenen afdekking van een verdedigingswerk, bedoeld als afscherming tegen inwatering.
- Coupure
- Doorsnijding in de stadswallen, bijvoorbeeld om varend verkeer van de singels de stad binnen te laten.
- Courtine
- Wal tussen twee bolwerken in.
- Couvre-face
- Voor de facen van een bastion, in de gracht gelegen pijlvormige wal. Niet te verwarren met een halve maan, dat is een eilandje in de gracht. Een couvre-face bestaat enkel uit een wal.
- Crémaillière
- Dekkingswal gevormd door een aantal facen, die dekking biedt tegen ricochetvuur en gelegenheid biedt tot kruisvuur op het voorliggend glacis.
- Croisade
- Kruising van verbindingsgalerijen.
- Cunette
- Extra diepe geul in het midden van een vestinggracht. Bedoeld als hindernis voor vijandelijke troepen die door de gracht proberen te waden.
- Damsluis
- Een damsluis voorkomt dat water uit een inundatiegebied stroomt of voorkomt dat bepaalde stukken land tijdens inundatie onder water komen te staan.
- Débouché
- Gemetselde aanzet van een nog aan te leggen galerij.
- Defensielijn
- Denkbeeldige lijn die loopt van de saillant van een bastion naar de aangrenzende courtine. De lijn die loopt vanuit de saillant naar de flankhoek van het aangrenzende bastion wordt de bestendige defensielijn genoemd. De lijn vanuit de saillant naar het punt op de courtine waar deze door de denkbeeldig doorgetrokken face wordt geraakt is de strijkende defensielijn.
- Defensiehoek
- Hoek van de bestendige defensielijn met de flank van het naastgelegen bastion.
- Defileren
- Het onttrekken van een verdedigingswerk aan vijandelijke observatie.
- Demi-lune
- Franse naam voor een ravelijn. Niet te verwarren met een Halve maan.
- Dode hoek
- Gebied vlak voor een vestingwal dat niet door verdedigingsgeschut kan worden bestreken.
- Droge gracht
- Gracht zonder water, meestal noodgedwongen door bodemgesteldheid of natuurlijk reliëf.
- Dwingel
- Vlakke ruimte tussen twee verdedigingsmuren van een middeleeuwse vesting. De breedte is minder dan een boogafstand, de afstand die een pijl kan vliegen.
- Écoute of luistergalerij
- Galerij bedoeld om de werkzaamheden van de vijand te beluisteren.
- Embrasure
- Schietgat of schietsleuf in een aarden borstwering. Het schootsveld van het geschut was door een embrasure uiteraard beperkt.
- Emplacement
- Plaats voor het opstellen van een stuk geschut.
- Enceinte
- Stadsmuur of omwalling van een stad.
- Enveloppe
- Rond de hoofdgracht gelegen beschermingswal. Was vaak voorzien van een bedekte weg. Het is mogelijk dat er aaneengeschakelde buitenwerken deel van uitmaken.
- Epaulement
- Kleine dekkingswal.
- Erkertoren
- een overhangend torentje op een muur of vestingwal ter bescherming van een schildwacht met vrij zicht op de omgeving van het vestingwerk.
- Escarpe
- Talud van een gracht aan de zijde van de vestingwal. Het tegenovergelegen talud heet contrescarpe.
- Estacade
- Paalversperring in een verdedigingsgracht of rivier.
- Face
- De twee naar buiten gerichte zijden van een bastion, ravelijn, flèche, redan of lunet die samenkomen in de meest naar buiten gerichte punt (saillant) van het werk.
- Fascines
- Bossen rijshout ter versterking van een borstwering.
- Faussebraye
- zie onderwal
- Flank
- Zijkant van een bastion, ravelijn, flèche, redan of lunet, waarvanaf men de naastgelegen courtine en de facen van een ernaastgelegen werk kan bestrijken.
- Flankhoek of courtinehoek
- Hoek die de flank met de courtine maakt.
- Flèche
- Klein pijlvormig vestingwerk bestaande uit twee wallen en een open keel. Lijkt sterk op een redan.
- Fort
- Klein zelfstandig aan alle kanten te verdedigen vestingwerk ter verdediging van strategisch gelegen gebieden en accessen. Er bestaan woonforten (met logies voor een permanent aanwezig garnizoen) en wachtforten (zonder logiesgebouwen, waar het garnizoen regelmatig moet worden afgelost).
- Fourneau
- Kleine ruimte om springlading aan te brengen.
- Fraisering
- Rij stormpalen in het talud van een aarden verdedigingswerk.
- Galerij
- Tunnel als onderdeel van een buitenwerk.
- Gedekte weg
- Doorlopende, met aarden wal beschermde weg aan de buitenzijde van de gracht.
- Gedekte gemeenschapsweg
- Door aarden wal en gracht beschermde weg die tussen een aantal steunpunten en een linie liep. Over deze weg kon men buiten het zicht van de vijand troepen verplaatsen of goederen transporteren.
- Glacis (vesting)
- Flauw aflopend talud, gelegen buiten een vesting.
- Glacis-coupé
- Steil buitentalud van de borstwering van de buitenste bedekte weg.
- Gordijn
- Zie courtine.
- Gording
- Dwarsbalk om stormpalen of palissaden te koppelen.
- Gracht
- Al dan niet met water gevulde greppel die benadering van de wal of buitenwerken moet bemoeilijken.
- Halve maan
- Een soort ravelijn vóór de punt (saillant) van een bastion.
- Hamei
- oorspronkelijk een middel tot afsluiting of afperking op, of aan het einde van een brug.
- Hoofdfront
- een front dat aan de voorzijde van de vesting ligt; de voorzijde is de kant gericht naar de hoofdrichting van waar de vijand zou komen
- Hoornwerk
- Een buitenwerk bestaande uit twee halve bastions met een courtine ertussen. Een voorbeeld van een hoornwerk is Kostverloren.
- Inundatie
- Het onder water zetten van een stuk land voor de verdediging van het achterliggende gebied. Over het algemeen zijn de inundaties niet dieper dan enkele decimeters: te ondiep voor zware boten maar te diep om in het modderige water obstakels als sloten te kunnen zien.
- Italiaans vestingstelsel
- Vroege vorm van vestingbouw naar Italiaans ontwerp. Belangrijkste kenmerken zijn de lange courtines met kleine bastions die een sterk teruggetrokken flank hebben. De flanken zijn voorzien van kazematten.
- Kanteel
- Rechtopstaand, vierkant of rechthoekig stuk van een borstwering, met eventueel een schietgat.
- Kapel
- Ronde, overwelfde ruimte in een mijnenstelsel.
- Kapitaal of hoofdlijn of hoofdas
- Lijn die door de saillant van een bastion loopt en deze ongeveer in twee gelijke delen verdeelt.
- Kapitale gracht
- Hoofdgracht, direct grenzend aan de stadsmuur.
- Kapitale wal
- Stadsmuur.
- Kat (vesting) of cavalier
- Vrijstaande, boven de wal uitstekende opstellingsplaats voor geschut, aan de binnenzijde van de stadsmuur.
- Kazemat
- "Bomvrij" onderkomen voor huisvesting van geschut, manschappen of voorraden. Oorspronkelijk ingegraven in rondelen, bastions en andere bolwerken. Later ook als los, zelfstandig bouwwerk. Voorbeelden van kazematten als onderdeel van een bolwerk zijn in Nederland o.a. te vinden en te bezoeken in Naarden, Maastricht en Elburg. Kazematten als losse, zelfstandige bouwwerken zijn te vinden aan beide uiteinden van de Afsluitdijk en langs de gehele Nederlandse kust als onderdeel van de Atlantikwall.
- Keel
- Achterzijde van een bastion of een, qua vorm, van een bastion afgeleid vestingwerk.
- Keelhoek
- Hoek tussen de doorgetrokken lijnen van de courtines in de keel van een bastion.
- Kogelgloeioven
- Oven voor het verhitten van kogels, om brand mee te stichten.
- Kroonwerk
- Buitenwerk bestaande uit twee halfbastions met een heel bastion ertussen. Gave voorbeelden van kroonwerken zijn te vinden in Bourtange en Klundert.
- Kruithuis
- Plaats waar buskruit werd gewogen, verpakt en opgeslagen. Vaak stond het kruithuis aan de rand van of buiten de stad of vesting.
- Kruittoren
- Waltoren die is ingericht als kruitmagazijn, soms ook wel pulvertoren genoemd.
- Lampgang
- Gang met nissen voor verlichting rond een magazijn. Voor de veiligheid zijn de nissen door middel van glas van het magazijn gescheiden. Ook wel lichtgang of spouwgang.
- Linie
- Geheel van elkaar ondersteunende forten, schansen en andere kleinere werken die tot doel hadden om de toegang tot een bepaald gebied af te schermen. Als men over een 'stelling' spreekt, bedoelt men ook een linie. over het algemeen worden de wat kleinere linies aangeduid als een stelling.
- Logement
- Door de aanvallende infanterie ingenomen positie in de nabijheid van een bres. Ook wel in de betekenis van: kazemat of tamboer.
- Lunet
- Klein verdedigingswerk met twee facen en veelal korte flanken; doorgaans in de keel open maar kan ook aan de achterzijde gesloten zijn. Komt voor als zelfstandig verdedigingswerk maar ook als onderdeel van een linie. Soms ook wel aangeduid als ravelijn of halve maan, hoewel dit eigenlijk andere typen vestingwerken zijn.
- Machicoulis of mezekouw
- Werp- of schietgat tussen de kraagstenen van de stenen uitbouwen van torens en muren.
- Mijn of mijngalerij
- Tunnel in mijnenstelsel.
- Mijnkamer
- Zie fourneau.
- Mijnenstelsel
- Samenstel van ondergrondse galerijen bedoeld om vijandelijke naderingsmijnen te bestrijden.
- Mineren
- Het graven van mijngalerijen.
- Mortier
- Kanon met een korte, schuin omhoog wijzende loop, dat wordt gebruikt om tijdens belegeringen over een vijandelijke vestingwal te schieten. In Naarden zijn ze echter ook gebruikt als verdedigingsmiddel in speciaal, achter het saillant van de bastions, gebouwde mortier-kazematten.
- Monnik
- Puntig torentje geplaatst als obstakel op een beer om te voorkomen dat dam wordt gebruikt om de gracht van een vesting over te steken.
- Nieuw Nederlands Vestingstelsel
- Manier van het ontwerpen en construeren van vestingwerken, in de tweede helft van de 17e eeuw ontworpen door Menno van Coehoorn. Bedoeld als reactie op en verbetering van het Oud Nederlands Vestingstelsel en de Franse manier van vestingbouw zoals ontworpen door Vauban.
- Nevenbatterij
- Batterij gelegen in de directe omgeving van een verdedigingswerk, of gelegen tussen twee verdedigingswerken, en organisatorisch daartoe behorend.
- Onderwal
- Lage wal gelegen voor de hoofdwal van een vesting en bedoeld voor de nabijheidsverdediging van een vesting. Vanaf de onderwal konden soldaten met musketvuur aanstormende vijandelijke soldaten bestoken. De onderwal kwam in het Nieuw Nederlands Vestingstelsel niet meer voor omdat het een vesting uiterst kwetsbaar maakte; wanneer de onderwal eenmaal veroverd was kon men vrij gemakkelijk de hoofdwal ondermijnen aangezien verticale verdediging bij een vestingwal niet mogelijk is. In Nederland is een voorbeeld van een onderwal te zien in de vestingwerken van Heusden. Een onderwal werd vroeger ook wel 'fausse-braye' genoemd.
- Ontmanteling
- onklaar maken van de verdediging van een vestingstad door verwijdering of sabotering van oorlogstuig, zoals kanonnen, slagbomen, valhekken en dergelijke meer. Daarna kon eventueel worden overgegaan tot slechting van muren, poorten, of buitenwerken.
- Oorbom
- Grote holle kogel voor een mortier. De holle kogel kan worden gevuld met kruit, glas en ijzeren scherven om zo als primitieve fragmentatiebom te fungeren. De opening in de bom wordt afgesloten met een speciale kurk waarin een langzaam brandende lont van sas is ingebouwd. De naam slaat op de twee ringen die als oren aan de bom zitten en waarmee de bommen in de loop van het mortier werden getakeld.
- Ophaalbrug
- Een beweegbare brug gebruikt als bijkomende verdediging van de burchtpoort.
- Opril of oprit
- Naar de walgang oplopende weg. De weg wordt gebruikt om o.a. geschut te verplaatsen.
- Oreillon of orillon
- Oorvormig onderdeel van de facen van een bastion. De facen werden doorgetrokken tot voorbij de flank van een bastion en boden bescherming tegen geschut dat van tegenover het bastion de flanken probeerde te beschieten. Bastions voorzien van oreillons kan men in Nederland vinden in Naarden, Willemstad, Utrecht (de sterrenwacht) en Hellevoetsluis.
- Orgel
- Zie valhek.
- Orgelhuisje
- Stenen bouwwerk boven de stadspoort waarin zich het mechanisme ter bediening van het valhek bevond.
- Oud-Nederlands vestingstelsel
- Aan de Nederlandse grondstoffen en landschappen aangepaste manier van het ontwerpen en bouwen van vestingwerken, vooral gebruikt tijdens de 16e en de 17e eeuw. Bedoeld als verbetering van de Italiaanse manier van vestingbouw. In Nederland goed bewaarde voorbeelden van volgens deze methode geconstrueerde vestingen zijn Heusden, Woudrichem en Bourtange.
- Palissade of palanque
- Verschansing of afsluiting van rijen palen, die aan de bovenkant aangepunt waren.
- Papenmuts
- Andere benaming voor een dubbele tenaille, het voorwerk.
- Parados
- Traverse tegen vijandig rugvuur.
- Paraflanc
- Traverse tegen vijandig flankvuur.
- Parapet
- Zie Borstwering.
- Pilot
- Heipaal bij vestingbouw.
- Plongee
- Schuine vlak op een borstwering.
- Polygonaal stelsel
- Methode van vestingbouw uit de late 19e eeuw waarin vestingen volgens regelmatige veelhoekige vormen werden gebouwd en waarin het geschut voor de flankering van de grachten werd opgesteld in zgn. caponnières, in plaats van op bastions.
- Polygoonshoek of omtrekshoek of figuurhoek
- In het polygonaal stelsel de hoek die zijden van de buitenpolygoon met elkaar maken.
- Poort
- Zie stadspoort.
- Poterne
- Aan weerskanten met deuren afsluitbare overdekte doorgang door een muur of wal. Door deze gang konden manschappen en materieel veilig naar de gedekte weg of de ravelijnen komen. Poterne zegt men ook voor een overdekte gang tussen verschillende delen van een vestingwerk.
- Pulvertoren
- Ook polvertoren en kruittoren. De naam is afkomstig van het oude Nederlandse woord 'polver', wat poeder betekende. Duits:Pulver.
- Rameau
- Zijtak van een hoofdgalerij.
- Ravelijn
- Verdedigbaar eilandje in een vestinggracht, ter verdediging van een erachtergelegen vestingwal.
- Ravelijnsgracht
- Gracht voor een ravelijn langs.
- Redan
- Klein vestingwerk bestaande uit twee wallen en een open keel.
- Redoute
- Kleine, geheel omsloten veldschans met alleen uitspringende en geen inspringende hoeken.
- Reduit
- Laatste vluchtplek, bijvoorbeeld een klein zelfstandig fort binnen een grotere vesting (zoals bij Fort bij Rijnauwen, Fort bij Vechten en Fort Blauwkapel bij Utrecht. Het begrip 'reduit' kan ook in meer algemene zin worden gebruikt. Zo werd Amsterdam met haar fortengordel gezien als het reduit van de Vesting Holland.
- Remise
- Bomvrij gebouw voor de opslag van geschut of ander materieel.
- Retranchement
- Klein vestingwerk zonder vaste grondvorm. Dit kan de vorm aannemen van een losse gebastionneerde wal. Dit is ook het geval bij het dorpje Retranchement, dat omgeven is door een losse gebastionneerde wal met aan ieder uiteinde oorspronkelijk een kleine schans.
- Revers of rugcaponnière
- Bomvrije caponnière met een van schietgaten voorziene frontmuur die van de vijand afgekeerd is.
- Revettement of revêtement
- Stenen bekledingsmuur van een vestingwerk.
- Rondeel
- Halfrond bolwerk. Even hoog als de stadsmuur met ruimte om bovenop enkele kanonnen te plaatsen. Vaak is het een tot walganghoogte afgebroken waltoren. Soms, zoals bij rondeel 'De Vijf Koppen' in Maastricht, een speciaal gebouwd werk. Kan beschikken over een of meerdere kazematten.
- Royale sortie
- Uitvalspoort met ruime afmetingen.
- Saillant
- Punt waar twee muren die de punt van een bastion vormen, elkaar raken.
- Saillanthoek of bolwerkshoek
- Hoek waaronder de twee facen van een bastion elkaar raken.
- Sas
- Fijn, snel brandend buskruit.
- Schans
- Klein type fort, meestal van aarde. Kon op zichzelf staan of een ondersteunende functie in een linie vervullen.
- Schietgat
- Ook: embrasure. Opening in een muur waardoor men vanuit een kasteel, vesting of bunker op de vijand kon schieten. Ook dient dit schietgat om relatief veilig de vijand te kunnen bespieden.
- Schilderhuis
- Houten of stenen huisje waarin een schildwacht kon schuilen, niet te verwarren met een wachthuis
- Schootsveld
- algemene zin, het gebied dat door een vuurwapen bestreken wordt, waardoor zich geen huizen of bomen in dat gebied mogen bevinden.
- Schouderhoek
- Hoek tussen de face en de flank van een bastion, ook wel epaulementshoek genoemd.
- Slechting
- afbreken van stadsmuren en -poorten, of van eventuele buitenwerken, nadat deze ontdaan zijn van hun militaire functie door ontmanteling.
- Slotgracht
- Gracht aan de buitenzijde van de courtine.
- Sortie
- Uitvalspoort in vestingwerk of doorgang in een stelsel van vestingwerken.
- Spaanse redoute
- Gemetselde, vierkanten redoute voorzien van schietgaten en mezekouwen.
- Stadspoort
- Toegang tot een ommuurde of omwalde vestingstad.
- Staketsel
- Dwars in het vaarwater geplaatste palissade.
- Stormpaal
- Aangepunte paal, bedoeld voor palissades, fraisering en staketsels (storm = bestorming, overrompeling).
- Stelling
- verdedigingswerk, zoals de Stelling van Amsterdam
- Tamboer
- Klein, zelfstandig, rondom te verdedigen buitenwerk.
- Tenaille
- Benaming voor twee verschillende onderdelen van een vesting. Er kan een buitenwerk mee bedoeld worden waarvan de buitenste fronten niet bestaan uit (half)bastions, zoals bij hoorn- of kroonwerken, maar uit een in en uitspringende, zigzaggende wal. Een ander werk dat ook tenaille wordt genoemd is een losse geknikte onderwal tussen twee bastions in.
- Tenaillehoek
- Ook wel de flankerende hoek genoemd. Dit is de hoek die de denkbeeldig in de richting van de courtine doorgetrokken facen van twee naast elkaar gelegen bastions met elkaar maken.
- Terreplein
- Plein of ruimte binnen een bastion of klein zelfstandig vestingwerk.
- Torenfort
- Een type fort gebouwd in de late 19e eeuw. De hoofdbouw van deze forten werd gevormd door massieve stenen torens waarin de logies van de soldaten waren ondergebracht. Deze torens stonden vrij op het fortterrein en werden meestal bekroond door sierkantelen. De filosofie achter een torenfort was dat de ronde vorm het meeste kanonvuur zou af laten ketsen terwijl de toren zelf een enorme concentratie van verdedigend vuur zou kunnen herbergen. Deze bouwwerken raakten snel verouderd door de introductie van kanonnen met een getrokken loop. De meeste torens werden aangepast door er een beschuttende aarden wal omheen te leggen en door een aarden dekking op het dak aan te brengen. Voorbeelden van torenforten in Nederland die nu nog gezien kunnen worden zijn: Torenfort aan de Ossenmarkt in Weesp, Fort Nieuwersluis, Fort Honswijk, Fort Everdingen en Fort Vuren.
- Traverse
- Aarden wal of andere beschutting die haaks op de hoofdwal staat om manschappen en geschut tegen vijandig flankvuur te beschermen.
- Tsjechische egel
- Statisch anti-tank verdedigingsobstakel gemaakt van gehoekt ijzer, ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog.
- Valbrug
- Over een gracht van een verdedigingswerk gebouwde ophaalbrug of klapbrug.
- Valhek
- Houten of ijzeren hekwerk ter afsluiting van een poortdoorgang, bevestigd in verticale sleuven in het poortgebouw waardoor het dicht (naar beneden) kon vallen.
- Versterken
- Het van verdedigingswerken voorzien van een terrein of bewoonde plaats.
- Vesting
- Versterkte stad, kasteel of fort ten bate van de landsverdediging. Niet elke stad die voorzien is van verdedigingswerken is een vestingstad, alleen de strategisch gelegen steden die belangrijk waren voor de landsverdediging zijn als echte vestingstad te beschouwen. Veel andere steden hadden wel verdedigingswerken, maar deze fungeerden enkel ter verdediging van de eigen stad en tegen roversbenden en ander gespuis. Zij konden zich maar zelden verdedigen tegen georganiseerde legers.
- Voorwerk
- Verdedigingswerk gelegen voor het glacis van een vesting, maar binnen het bereik van het ondersteunende vuur daarvan. Voorbeelden van voorwerken zijn: kroonwerken, hoornwerken.
- Vuur
- Een aantal uit een vuurwapen afgegeven schoten.
- Vuurlijn
- De bovenrand van het binnentalud van een borstwering waar men net overheen kan vuren. Ook wel binnenkruin, voorkruin, vuurkruin, vuurkam genoemd.
- Vuurmond
- Enkelvoudig stuk geschut.
- Vuurreep
- Met pek of teer overgoten bos stro. Bedoeld om brandend door de verdedigers op de naderende aanvallers te worden gegooid.
- Wachthuis
- Klein, meestal vierkant stenen gebouw dat is voorzien van schietgaten en een aarden dekking. Rond 1850 is een groot aantal forten van wachthuizen voorzien.
- Wal of walmuur
- Aarden of stenen muur ter verdediging van een stad of kasteel.
- Waltoren
- Toren in een vestingmuur, bedoeld als uitzichtpost, opslagplaats, of voor flankeringsvuur.
- Wapenplaats
- Open ruimte achter een punt in de buitenwal of glacis om manschappen en/of wapens bijeen te brengen.
- Waterlinie
- Aaneengesloten stelsel van inundaties met forten die de accessen en andere strategische plaatsen bewaken. Belangrijke waterlinies in Nederland zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam en de Grebbelinie.
- Waterpoort
- Een poort in een vestingmuur die een rivier of kanaal toegang biedt tot de stad.
- Weererker
- een erker aan de muren van kastelen en aan de middeleeuwse vestingwerken van steden en weerkerken.
- Weergang
- Door kantelen gedekte omloop op het bovenvlak van een stads- of kasteelmuur.
- Wolfskuil
- Put of kuil met op de bodem puntige palen. Worden in groepen aangelegd.
- Zwaluwstaart
- Een type tenaille, in de hoedanigheid van buitenwerk, waarbij de naar het front gerichte zijde bestaat uit een naar binnen geknikte wal. Het geheel heeft op een plattegrond iets weg van een zwaluwstaart. Het voorwerk dat op de afbeelding hieronder met nummer 20 is aangegeven, is een zwaluwstaart.
- Zool
- Grondvlak van een embrasure, schietgat of schietsleuf.
- Zwalp
- Constructie van planken en balken. Gebruikt voor het opleggen van niet in gebruik zijnde kanonlopen.
Schematische voorstelling
[bewerken | brontekst bewerken]Schema van een niet-bestaande vesting volgens het gebastionneerd systeem met de belangrijkste onderdelen en voorwerken daarbij afgebeeld:
|
|
Enkele nummers zijn weggevallen in het schema: nr. 6 is de verticale richel tussen 7 en 8; nr. 11 is de insnijding tussen 10 en 10; nr. 13 is de horizontale richel tussen 12 en 14. Andere nummer zijn foutief of onduidelijk geplaatst in het schema: nr 16 is de verticale richel ter rechterzijde van 15; nr. 17 is het vlakke stuk tussen 15 en 18; nr. 18 is het schuine talud ter linkerzijde van nr. 18, zoals hier aangegeven.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]- Lijst van Belgische vestingsteden en versterkte steden
- Lijst van Nederlandse vestingsteden en versterkte steden
Bronnen
[bewerken | brontekst bewerken]- Landholt, H.M.F. (1861-1862): Militair woordenboek. A.W. Sijthoff, Leiden
- Morreau, L.J. (1979): Bolwerk der Nederlanden, blz. 335-338. Van Gorcum, Assen. ISBN 90-232-1698-9