zaaien
Apparence
Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | zaai | zaaide |
jij | zaait | |
hij, zij, het | zaait | |
wij | zaaien | zaaiden |
jullie | zaaien | |
zij | zaaien | |
u | zaait | zaaide |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | zaaiend | gezaaid |
- (Agriculture) Semer.
Vanaf maart tot september kun je radijs buiten in de volle grond (of kist) zaaien. Zaai niet te dicht op elkaar anders kunnen ze niet goed groeien. Radijsjes kun je goed gebruiken als markering in een moestuinbak of de kist. Zaai ze dan in een rijtje.
— (Marian Flint, Zelgeoost, Snor, 2012, page 38. → lire en ligne)
Dérivés
[modifier le wikicode]Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 98,9 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « zaaien [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]