eiwit
Dutch
editEtymology
editCompound of ei (“egg”) + wit (“white”).
Pronunciation
editNoun
editeiwit n (plural eiwitten, diminutive eiwitje n)
- egg white, albumen
- Het eiwit moet gescheiden worden van de dooier. ― The egg white needs to be separated from the yolk.
- Een meringue wordt gemaakt van geklopt eiwit. ― A meringue is made from whipped egg white.
- Ik heb drie eiwitten nodig voor dit recept. ― I need three egg whites for this recipe.
- (biochemistry, nutrition) protein (uncountable)
Synonyms
edit- (protein): proteïne